Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1221

Datum uitspraak2005-08-12
Datum gepubliceerd2005-08-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 04/795
Statusgepubliceerd


Indicatie

EG-steunverlening akkerbouwgewassen


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven (zesde enkelvoudige kamer) AWB 04/795 12 augustus 2005 5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen Uitspraak in de zaak van: A, B, C en D, handelend in maatschapsverband, te X, appellanten, tegen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, gemachtigde: mr. F.S. Cooke, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen. 1. Het procesverloop Bij besluit van 21 januari 2004 heeft verweerder aan appellanten medegedeeld de maatschap voor het jaar 2003 geen akkerbouwsubsidie toe te kennen op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen. Bij besluit van 16 augustus 2004 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar, door appellanten bij aangetekende brief van 15 juli 2004 verzonden en door verweerder ontvangen op 16 juli 2004, niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 23 september 2004, bij het College binnengekomen op 27 september 2004, beroep ingesteld. Bij brief van 17 januari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Op 29 juli 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Namens de maatschap zijn hierbij aanwezig geweest A, C en D. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. 2. De beoordeling van het geschil 2.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 21 januari 2004 niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellanten het bezwaarschrift te laat hebben ingediend. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat de grote vraagstukken rond het voortbestaan van hun bedrijf, waarmee appellanten werden geconfronteerd, niet van dien aard waren dat appellanten niet in staat zijn geweest tijdig een bezwaarschrift in te dienen. De omstandigheden waarop appellanten zich hebben beroepen, maakten de termijnoverschrijding niet verschoonbaar, aldus verweerder. 2.2 Appellanten voeren in beroep aan dat verweerder de bijzondere omstandigheden miskent waarmee zij ten tijde van de bezwaartermijn werden - en nog steeds worden - geconfronteerd. Al ruim 200 jaar wordt op het bedrijf ter plaatse geboerd, maar na het hoogwater van 1993 en 1995 valt het bedrijf onder de planologie van de Maaswerken, met alle problemen van dien in de zin van bedrijfsverplaatsing en subsidieaanvragen in het kader van de Regeling bedrijfshervestiging en -beƫindiging. Dit viel samen met een periode waarin de voorjaarswerkzaamheden met werkweken van 90 uur moesten worden verricht, waarbij ook nog tussentijds toestemming moest worden verleend voor archeologisch onderzoek op de landerijen. Dit alles maakte dat appellanten pas in de maand juli in de gelegenheid waren om op de afwijzende beslissing van verweerder te reageren. Aldus hebben appellanten zo spoedig mogelijk bezwaar gemaakt. 2.3 Het College stelt vast dat appellanten de termijn, waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt, ruimschoots hebben overschreden. Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellanten in verzuim zijn geweest. De door appellanten genoemde feiten en omstandigheden leveren onvoldoende grond op voor het oordeel dat appellanten niet in staat zijn geweest binnen de wettelijke termijn een bezwaarschrift in te dienen. Hoezeer ook aannemelijk is dat appellanten in beslag werden genomen door andere belangrijke zaken, niettemin hadden zij vanuit hun eigen verantwoordelijkheid aanleiding moeten zien toereikende maatregelen te nemen om te verzekeren dat tijdig - en eventueel pro forma - bezwaar werd gemaakt. Dat zij daartoe gedurende de bezwaartermijn buiten staat waren, is niet gebleken. 2.4 Uit het bovenstaande volgt dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is daarom ongegrond. 2.5 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb. 3. De beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2005. w.g. F. Stuurop w.g. M.S. Hoppener